Jeremiah 24

1) zien, en ziet,

Te weten, een gezicht, of in een gezicht, zulks als volgt. Vergelijk boven Jer. 11:18, en zie Gen. 15:1, en Gen. 46:2; Amos 7:1,4,7, en Amos 8:1.

Jer 11.18 Ge 15.1 46.2 Am 7.1,4,7 8.1

2) Jechonia,

Zie boven Jer. 22:24.

Jer 22.24

3) timmerlieden,

Hebreeuwsh, den timmerman, of werkmeester, [betekenende beide timmerlieden en smeden] en den smid, of eigenlijk den slotenmaker; anders: portier, idem, rijken koopman, als die vele koopwaren opsluit, of opgesloten te koop houdt. Alzo 2 Kon. 24:16, en onder Jer. 29:2.

2Ki 24.16 Jer 29.2
4) eerste rijpe vijgen zijn;

Vergelijk Micha 7:1, met de aantekening.

Mic 7.1
5) Gelijk die goede vijgen,

Sommigen vullen deze woorden aldus aan: Gelijk deze vijgen [goed zijn]; of gelijk [gij] deze goede vijgen [kent], enz. Alzo Jer. 24:8.

Jer 24.8

6) kennen

Voor aangenaam houden, zorg voor hen dragen. Zie Ps. 1:6.

Ps 1.6

7) gevankelijk weggevoerden van Juda,

Hebreeuws, gevankelijke wegvoering, vervoering, vervaring. Gelijk elders dikwijls.

8) ten goede.

Deze woorden kunnen in een goeden zin gevoegd worden bij het woord kennen, of bij het woord weggeschikt; want God kent de zijnen ten goede, en Hij had de zijnen [die Hij onder de gevangenen had] tot hun best verzonden en gekastijd, zullende daaruit zijne kerk nog weder oprichten en bouwen, gelijk volgt.

9) oog

Vergelijk 1 Kon. 8:29; Ps. 32:8; idem onder Jer. 39:12, en Jer. 40:4, gelijk integendeel het oog tegen iemand te zetten of stellen, ten kwade genomen wordt. Zie Amos 9:4. De manier van spreken is in het Hebreeuws enerlei, maar wordt door het bijgevoegde verklaard, en het Hebreeuwse woord verklaard op, over, en ook tegen, naar gelegenheid van zaken.

1Ki 8.29 Ps 32.8 Jer 39.12 40.4 Am 9.4

10) bouwen,

Vergelijk Ps. 28:5.

Ps 28.5
11) tot een volk zijn,

Zie Lev. 26:12.

Le 26.12

12) tot een God zijn;

Zie Gen. 17:7.

Ge 17.7
13) want aldus zegt de HEERE,

Of, zekerlijk.

14) maken Zedekia,

Of, stellen, toerichten; anders: overgeven, en Jer. 24:9 aldus begonnen: Ik zal hen, zeg Ik, oergeven, enz. Vergelijk onder Jer. 29:17.

Jer 24.9 29.17

15) wonen.

Dat is, alsdan zullen wonen; zie 2 Kon. 25:26, en onder Jer. 43, Jer. 44.

2Ki 25.26
16) overgeven

Of, stellen, enz.; zie boven Jer. 15:4 en Deut. 28:25.

Jer 15.4 De 28.25
Copyright information for DutKant